In het rapport ‘Het betere werk’ formuleert de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) drie condities voor goed werk voor iedereen:
- Ten eerste bestaat goed werk uit ‘grip op geld’; oftewel voldoende financiële zekerheid
- Ten tweede bestaat het uit ‘grip op werk’; autonomie en verbondenheid op werk
- En ten derde bestaat het uit ‘grip op het leven’; waarbij er gekeken wordt naar een goede balans tussen werk en privé.
Vervolgens worden drie ontwikkelingen in kaart gebracht waar op ingespeeld moet worden om een rooskleurige toekomst omtrent werk te realiseren. Allereerst de technologisering van werk. In dit tijdperk wordt niet alleen fysieke arbeid geautomatiseerd, maar ook mentale taken kunnen door machines uitgevoerd worden. Technologie kan daarom banen kosten, maar het kan ook extra banen opleveren. Een inzet op complementariteit van werk en technologie is daarom erg belangrijk. De tweede ontwikkeling is de flexibilisering van werk. Dit maakt de verantwoordelijkheidsrelatie tussen werkgevers en werknemers minder vanzelfsprekend. Een tijdelijk contract hoeft geen probleem te zijn als de werkgever maar voldoende investeert in ‘lerend werken’. En ten derde; de intensivering van werk. Dit omvat de verandering van de snelheid en de aard van het werk. De afgelopen tijd wordt in verschillende sectoren een hoge werkdruk ervaren. Intensivering geeft extra druk voor mensen uit de arbeidsmarkt die niet voldoen aan de hoogproductieve eisen die het werk stelt. Bijvoorbeeld mensen met een (mentale) arbeidsbeperking of mensen een afstand tot de arbeidsmarkt die hierdoor minder kans van slagen hebben.
De WRR wil dus meer aandacht voor de kwaliteit van werk; werk dat goed werk is. Alleen wat is ‘goed werk’? In hoeverre kan iedereen (inclusief mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt) meedoen aan de hand van de drie genoemde condities? Een mooie gedachtegang is dat de sociale zekerheid niet de bijstand zou moeten zijn, maar een basisbaan. Werk is namelijk belangrijk voor de gezondheid, het welbevinden van mensen en voor de sociale samenhang in ons land. Opvallend was dat er in het rapport nauwelijks tot geen aandacht was voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Deze doelgroep is ook gemotiveerd om te werken, alleen is de verbinding naar werk minder vanzelfsprekend. Hoe die doelgroep ook meegenomen kan worden in de doelen, miste in het artikel. Werkgevers en toekomstige werknemers zouden daarom een goede match moeten worden, ook voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het is eerder een doel om maatschappelijke participatie (stapsgewijs meer doen in de samenleving) te verwezenlijken dan volledig opgenomen worden in de arbeidswereld.
Tot slot wordt er in het rapport ‘sociale innovatie’ genoemd. Dit wil zeggen dat arbeidsorganisaties zo worden in gericht dat ze het beste uit mensen naar boven halen, wat cruciaal is voor onze economie. Deze insteek kan verder uitgediept worden, zodat óók kwetsbare mensen mee kunnen doen in de maatschappij. Voor meer informatie of een interessante discussie omtrent dit onderwerp; kom een keer langs om hierover te sparren!