In de afgelopen maanden heeft ZINZIZ een onderzoek uitgevoerd naar het beweeggedrag en de beweegbehoeften van kinderen in de omgeving van Den Haag (Wachter, Knelange, & van Ravenswaaij, 2022). Dit onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van Sportief Besteed Groep. Het doel van Sportief Besteed Groep is het realiseren van de actieve en gezonde samenleving waarin iedereen meedoet. De algemene beweegrichtlijnen vanuit de Gezondheidsraad luiden als volgt: ‘’Bewegen is goed, meer bewegen is beter’’. Voor kinderen en jongeren vertaalt dit zich naar dagelijks 1 uur aan matig intensieve inspanning (fietsen, wandelen) en minstens 3 keer in de week spier- en botversterkende activiteiten (sporten). Maar niet ieder kind beweegt voldoende. Dit kan onder andere gelinkt worden aan gezondheidsstatus, fysieke mogelijkheden, sociaaleconomische status (SES) en nog veel meer. Bijvoorbeeld, het is bekend dat kinderen uit lage SES wijken meer wandelen en fietsen ten opzichte van leeftijdsgenoten uit hoge SES wijken. Hiertegenover staat dat kinderen uit hoge SES wijken meer sporten in vergelijking tot kinderen uit lage SES wijken. Welke factoren kunnen meespelen in deze verschillen?
Gedragsfactoren van beweging en sport bij kinderen
Om een voorbeeld te geven van de toepassing van het Integratief Gedragsmodel om inzicht te krijgen in beweeggedrag, zullen we hier uiteenzetten wat helpende en hinderende factoren zijn in het stimuleren van beweeggedrag (bv. kinderen uit lage SES wijken stimuleren om meer te sporten).
Uit het onderzoek en vanuit de literatuur zijn verschillende helpende en hinderende factoren voor het krijgen van voldoende (sport)beweging voor kinderen uit lage SES wijken. Hieronder worden de mogelijke verklaringen voor het verschil in beweeggedrag tussen hoge en lage SES kort in kaart gebracht aan de hand van het Integratief Gedragsmodel. Het is daarbij van belang te onthouden dat de genoemde factoren zijn toegespitst op lage SES, maar dat de meeste factoren voor elk kind kunnen gelden.
Het Integratief Gedragsmodel
Willen
- Houding van kinderen over bewegen
Uit het onderzoek is gebleken dat kinderen het over het algemeen erg leuk vinden om te sporten en bewegen. Er is bekend dat er geen verschil is tussen kinderen uit lage SES wijken en hoge SES wijken als we praten over het ervaren sportplezier van kinderen. De meeste kinderen begrijpen het belang van bewegen. De houding van de ouders ten opzicht van bewegen heeft invloed op hoe kinderen over dit gedrag denken. Dit hangt ook samen met het concept ‘beweegsocialisatie’; kinderen krijgen beweeggewoontes vanuit huis mee (van Stam, van den Dool, & Elling, 2019). Niet alleen de houding van kinderen, maar ook dat van hun directe omgeving kan een helpende of hinderende factor zijn in het beweeggedrag. - Geloof in eigen kunnen
Uit het onderzoek kwam naar voren dat kinderen het liefst sporten doen die ze al goed kunnen. In lage SES wijken wordt door het grootste gedeelte van de kinderen aan balsporten zoals voetbal gedaan. Vanuit de literatuur is bekend dat kinderen met een hoog geloof in eigen kunnen zijn overtuigd dat falen (bv. een verloren wedstrijd) komt doordat ze er niet genoeg moeite in hebben gestoken (Sherman & Smith, 2002). Een hoog geloof in eigen kunnen kan een helpende factor zijn om beweging te stimuleren, doordat kinderen er meer moeite in willen steken. Kinderen met een laag geloof in eigen kunnen zijn ervan overtuigd dat falen komt doordat ze de vaardigheden niet beheersen (Sherman & Smith, 2002). Een laag geloof in eigen kunnen kan een hinderende factor zijn in het stimuleren van beweging, doordat kinderen zich niet prettig voelen om dezelfde soort beweging uit te voeren.
- Sociale druk
Sociale druk kan helpen en hinderen bij bewegen. Veel kinderen willen de sport doen die hun vriendjes en vriendinnetjes ook doen. Voor kinderen uit lagere SES wijken betekent dit vaak buitenspelen en voetballen op pleintjes in de buurt. Kinderen uit de buurt informeren elkaar bijvoorbeeld over georganiseerde voetbaltoernooitjes, en stimuleren elkaar daarmee om te bewegen.
Maar sociale druk kan ook hinderen. Kinderen met overgewicht ondervinden vaker pestgedrag, bijvoorbeeld tijdens de gymles. Ook de houding van ouders kan effect hebben op de sociale druk die kinderen ervaren. Er kan bijvoorbeeld prestatiedruk heersen thuis.
De verschillen tussen hoge en lage SES hebben niet alleen te maken met of kinderen willen bewegen. Er zijn ook helpende en hinderende factoren die maken of ze het ook kunnen. Hieronder vallen vaardigheden, zelfregulering, context en belastbaarheid.
Kunnen
- Vaardigheden
Uit het onderzoek kwam naar voren dat kinderen graag sporten doen die ze al veel spelen of goed kunnen. Hieruit kan blijken dat kinderen die minder goed zijn in sport, of een laag geloof in eigen kunnen hebben, minder geneigd zijn om te bewegen. Ook kosten vaardigheden tijd om aan te leren (Sherman & Smith, 2002)en uit ons onderzoek kwam naar voren dat vooral jongeren weinig tijd hebben om te bewegen en sporten. - Zelfregulering
Zelfregulerende vaardigheden ontwikkelen zich op jonge leeftijd. Bij kinderen zal zelfregulatie zich voornamelijk vertalen naar de aandacht ergens op gericht kunnen houden, een taak volledig kunnen uitvoeren, gedachten te monitoren en emoties te reguleren (Dawson & Guare, 2016). Hinderende factoren hierin kunnen zijn dat deze ontwikkeling zich laat/niet inzet of er een erg prikkelende omgeving is (van Tuijl et al., 2017). Zo kan bijvoorbeeld samen spelen of een teamsport beoefenen in het geding komen. Helpende factoren zijn het hebben van sterke interesses, zodat bijvoorbeeld de aandacht langer gericht kan blijven. Ondanks een verloren wedstrijd, blijft een kind de sport beoefenen als er sterke interesse in is. - Context
Een van de grootste contextfactoren voor de verschillen in hoge en lage SES is uiteraard het verschil in financiële middelen van ouders. Dit is de reden waarom kinderen uit lagere SES wijken hun beweging vaker krijgen van buitenspelen, en minder vaak vanuit een sportvereniging.
Uit ons onderzoek blijkt ook dat de weersomstandigheden een grote invloed hebben op buitenspeelgedrag. Doordat kinderen uit lagere SES wijken vaker aangewezen zijn op deze vorm van bewegen, hebben slechte weersomstandigheden een grotere invloed op beweging bij kinderen uit lage SES wijken dan bij kinderen uit hoge SES wijken. Ook is bekend dat digitalisering, verstedelijking en het ontbreken van genoeg veilige speelplekken hinderende factoren zijn met betrekking tot beweging en sport onder jeugd (Rijksoverheid, 2018). - Belastbaarheid
Kinderen uit lagere SES-milieus hebben vaker te maken met overgewicht. Dit kan effect hebben op de fysieke en mentale belastbaarheid van deze kinderen (Kemper, 2016). Hiernaast is bekend dat er vaker financiële stress heerst in de thuissituatie, dit kan invloed hebben op de mentale belastbaarheid van kinderen. Ook zijn er vele andere helpende en hinderende factoren van belastbaarheid op het beweeggedrag van kinderen, zoals een handicap, schaamte, (chronische) ziekte, groeispurt (Kemper, 2016), etc.
Helpende en hinderende factoren kunnen verschillen per sport, soort beweging en persoon. Er zijn veel manieren om in beweging te komen en te sporten, het is hierbij behulpzaam om te kijken wat past bij een kind of jongere.
Breed toepasbaar model wat beweeggedrag inzichtelijk maakt
Het IGM is een breed toepasbaar model om gedrag te begrijpen en verklaren. Het kan als handige kapstok gelden om gedrag te beïnvloeden, wat betekent in bovenstaande context, beweging te stimuleren bij kinderen en jongeren in Den Haag. Het IGM kan worden ingezet om voornamelijk individueel gedrag te begrijpen, verklaren en beïnvloeden. Het onderzoek zelf was gericht op grotere schaal, de rapportage van het onderzoek bevat een zevental aanbevelingen om beweging te stimuleren bij de Haagse jeugd in het algemeen. Heeft u vragen of wilt u meer weten over de mogelijkheden van onderzoek uitvoeren of het toepassen van het IGM, neem dan contact op met Lisa Knelange via lisa@zinziz.nl.
Referenties
CG Kemper, H. (2016). Wat is het belang van lichaamsbeweging voor jongeren?. In Fitte kinderen, sportieve tieners (pp. 17-29). Bohn Stafleu van Loghum, Houten
Dawson, P., & Guare, R. (2016). Executieve functies bij kinderen en adolescenten. Een praktische gids voor diagnostiek en interventie
Rijksoverheid. (2018). Het Nationaal Sportakkoord. https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2018/06/29/sportakkoord/sportakkoord.pdf
Sherman, N. W., & Smith, C. A. (2002). Motivation, attributions, and self-efficacy in children. Journal of Physical Education, Recreation & Dance, 73(3), 10-10
Stam, W. van, Dool, R. van den, & Elling, A. (2021). Sport- en beweeggedrag van kinderen en jongeren naar sociaaleconomisch milieu. Utrecht: Mulier Instituut.
van Tuijl, C., Deterd Oude Weme, G., Zijlstra, I. F., van Keulen, H., Goei, S. L., & Oenema, I. (2017). Zelfregulatie
Wachter, M., Knelange, L., & van Ravenswaaij, H.P. (2022). Beweeggedrag en behoeften bij jeugd in Den Haag. ZINZIZ bv. https://zinziz.nl/publicaties/